Anekdotes en (sterke) verhalen
Schuttersputje betegelen. Door mar Frans Smit, lichting 66-2, geredigeerd door mar Ton Oskam, ook van lichting 66-2
Mar Oskam gaf het verhaal de volgende inleiding mee.
Het door mij geredigeerde verhaal is van Frans Smit (woonde destijds in Rotterdam en nu in België). Hij was 7 maanden mijn slapie op het Depot. Toen we paraat moesten worden, kwam die hartverscheurende scheiding. Frans ging, dacht ik, naar Schaarsbergen en aldoende ben ik mijn 'geliefde' uit het oog verloren. Ook bij ons afzwaaien in Nunspeet waren de mensen met wie we ooit het geboortenest deelden niet aanwezig. Jaren later kwam ik Frans in Amsterdam tegen toen we tijdens een of ander beurs in een horecagelegenheid de pissoir deelden.
Op de medische keuring voor de militaire dienstplicht in Delft had ik mijn voorkeur uitgedragen om te worden ingelijfd bij de Marine. Toen al vroeg iemand mij of ik er wat voor voelde om bij de Marechaussee te worden ingedeeld. Kennelijk was mijn verweer flinterdun, want in maart 1966 moest ik uiteindelijk opdraven in de Koning Willem III kazerne te Apeldoorn.
Ik had mij voorgenomen er een rustige en plezante diensttijd van te maken, met zo weinig mogelijk sores. Uiteindelijk zou er voor je gedacht worden en dat paard had toen al een groter hoofd. Bovendien had ik een afkeer van uniformen en nog steeds krijg ik spontaan puistjes als iemand in uniform mij aanspreekt. Voor de militaire dienst had ik dus het foute charisma.
Na zo'n twee maanden 'Apeldoorn' vroeg een zekere wachtmeester Tromp of ik bereid was de wachtmeestercursus te volgen. Bijna zonder mijn antwoord af te wachten kreeg ik een partij studieboeken en werd ingedeeld in een kamer met veel twintigers. Het werd een kwelling.
Al heel snel werd ik groepscommandant van een man of zes en ging met hen ten strijde in een KOV, de Kleine Oorlogs Voering.
Het uit de truck springen werd vergezeld van de tirade : "Het is ten strengste verboden de kazerne terug te vinden via de spoorlijn."
In mijn groep had ik een zekere Van Iersel, een niet te missen naam in Tilburg. We waren nog niet het eerste bospad uit of hij kon het nauwelijks nog bijbenen. Maar als 'commandant' behoorde het tot mijn taak de gehéle groep over de finish te brengen en dan wel in de kortst mogelijke tijd. Na een aantal kilometers zag ik de bui al hangen en vroeg de anderen de bepakking te dragen. Eerlijk verdeeld trokken wij verder en die kleine Van Iersel bleek helemaal niet zo klein te zijn. Ter plekke liet ik de groep halt houden en startte de monoloog dat een ieder een zwijgplicht heeft. Vol goede moed hervatten wij de tocht langs de spoorlijn en vierden onze behaalde eerste plaats uitbundig.
Zonder dat ik er enig besef van had, bleek ik al het eerste minpuntje op mijn CV te hebben en er volgde rap een tweede.
Op de heide werden onder leiding van een roodharige eerste luitenant de wachtmeesters in spé opgedragen een schuttersput te graven volgens de Conventie van Genève. Roodharigen hebben altijd iets irritants, vind ik. Met teveel adrenaline willen ze het te gemakkelijk afdoen.
De luitenant sprak niet, maar schreeuwde je toe. Hij galmde over de heide dat mijn schuttersputje tien centimeter te breed was. Kordaat antwoordde ik : "Wacht maar tot ik het betegeld heb." Die wachtmeesteropleiding stond dus haaks op mijn geplande zorgeloos leventje in de militaire dienst.
Dezelfde avond moest ik op rapport komen en de dienstdoende opper, tevens de pelotonscommandant, achtte het voor de Koninklijke Marechaussee beter als ik op zou gaan in de grauwe massa met als hoogst bereikbare rang: marechaussee der tweede klasse.
En zo kwam ik als gesjeesde wachtmeester weer terug op de zaal voor een hernieuwde kennismaking met mijn maten. Het ultieme doel van een zorgeloos leventje lag in het verschiet.........