Anekdotes en (sterke) verhalen
Belevenissen van het Mannenkoor. Door mar Reinier Voogd, lichting 55-3
Sweet Sixteen
Ik schrijf 1955 en één van de geneugten van een dienstplichtige was toen naast de drumband, het zangkoor. Dat bood een prettige uitlaatklep voor de toch enigszins Spartaanse opleiding, die allengs wel prettiger werd, maar desniettemin. Om tot dat koor te kunnen toetreden was het noodzakelijk om je stem te laten horen, wat op zich al een bijzonderheid was want je werd alleen geacht dat te doen, als je iets werd gevraagd. Maar goed, nadat de schroom was overwonnen ging je dus desgevraagd bij de dirigent aan de piano voorzingen. Dat bestond eruit dat je de tonen van de piano zuiver zingend volgde. Nadat dit met goed gevolg was doorstaan, was je dus lid van het koor dat uit dienstplichtigen en beroepsmilitairen bestond en het toen gebruikelijke repertoire van operafragmenten en stichtelijke vaderlandse liederen zong en her en der optrad. Als ik het goed heb, kwamen de opbrengsten daarvan ten goede aan Pro Rege, de bond van Protestantse Militaire Tehuizen - het Wapen had immers toen een sterke Protestantse signatuur-. Eén van de liederen had een tekst met daarin onder meer: 'Ik heb u lief mijn boerenland, met blank gewassen luchten waar overheen de wolken gaan, als reuze schepen langs een baan, door elke wind gewezen' en dan volgde er nog wat, maar het mooiste was toch de slotstrofe: 'Maar het mooiste uit mijn boerenland ben jij, ben jij mijn boerenmeid. Temidden aller zomertooi pronk jij, pronk jij zo wondermooi. Mijn mooie blanke blonde meid, in jou zoen ik de zomerzon, de zonnelucht, de frisse franke wind'. Dat 'blonde meid' had niets racistisch, want dat was toen nog niet uitgevonden. Het kwam gewoon recht uit het mannenhart en daarbij keken wij jonge dienstplichtigen, strak naar de mooie, blanke blonde (boeren)meiden in de zaal of in de kerk, voor zover zij aanwezig waren, die dan bloosden. Want dat bestond toen nog.
Het koor zong met Kerstmis 1955 voor Prinses Wilhelmina en Prinses Beatrix op Paleis het Loo en het was allemaal zo leuk dat ook toen het Depôt (de huidige benaming komt niet uit mijn pc) was ingeruild voor de parate troepen, in mijn geval het begeerde 4 DMC in Harderwijk, de band met het koor in stand bleef.
Iemand had in die tijd bedacht dat het koor live moest optreden in het toen befaamde NCRV radioprogramma 'Mastklimmen' waartoe wij naar Hilversum togen. Vanuit Harderwijk eerst naar Apeldoorn en vandaar met bussen naar Hilversum. En oh vreugde, daar was ook het meisjeskoor 'Sweet Sixteen' aanwezig. Nu zijn Marechaussees ook mensen. Daarover wordt wel eens anders gedacht, maar dat was in Hilversum al snel merkbaar. Vooral in de gelederen van de jonge dienstplichtigen nam de onrust zichtbaar toe. Er werd beduidend meer naar het meisjeskoor gekeken dan naar de bladmuziek, maar het optreden verliep natuurlijk gesmeerd. De ouderen zagen er uiteraard op toe dat die jonge dienstplichtigen zich gedroegen als van Marechaussees mag, nee moet, worden verwacht. Maar er was toch buiten de handigheid van een paar van hen gerekend en er werd verzuimd om bij het vertrek uit Hilversum appèl te houden. Toen wij in Apeldoorn aankwamen en met ons kleine clubje van 4 DMC in de auto naar Harderwijk wilde stappen, bleek er een paar van ons niet aanwezig. Die hadden zich kennelijk in Hilversum in de bus vergist. Ik was de commandant van het clubje en goede raad was duur. Dus toch maar naar Harderwijk, in de hoop dat de deserteurs daar inmiddels ook zouden zijn aangekomen. Nou nee dus. Dat werd pijnlijk, want een nacht ongeoorloofd afwezig zijn was er natuurlijk niet bij! Maar je maten verlinken ook niet. Nu ben je niet voor niets geselecteerd voor het Wapen. Dat bleek de volgende morgen toen de zondaars met een uitgestreken gezicht bij het ochtendappèl 'voor de bedden' daar ook stonden. Zij waren liftend naar huis gekomen en een gat in het lange kazernehek had hen gered. Wij beschouwden hun opgewonden relaas over die nette Sweet Sixteen meisjes natuurlijk als overdreven, zo niet gelogen. Maar we waren wèl jaloers!
Jij moet niet denken!
Op een avond in 1956 zongen wij in Apeldoorn, waar ook de parate club met een jeep uit Harderwijk weer present was. Vlak voor de voorstelling kwam de dirigent er achter, dat de bladmuziek nog in de onderofficiersmess op het Depôt lag. Vergeten mee te nemen! Ik ging met de jeep als een speer naar het Depôt om de kist met de bladmuziek op te halen. Voordat je om het gedenkteken de toenmalige hoofdpoort van de KW III inrijdt, was er een haakse bocht naar links. In die haakse bocht stond een personenauto stil die ik haastig voorbijreed met als gevolg dat de bestuurder daarvan luid toeterend achter mij aankwam. Ik dacht: 'de groeten, je mag toch de kazerne niet op' en reed dus door. Bovendien riep de plicht om de muziek op tijd in de kerk te krijgen. Een koor van de Koninklijke Marechaussee dat te laat zou beginnen was toch ondenkbaar. Maar ik had mij vergist. De auto reed wèl het kazerneterrein op en reed al toeterend achter mij aan. Bij de mess sprong ik uit de jeep, pakte de kist die netjes bij de deur stond en liep terug waar een in het burger geklede man met opgewonden gebaren mij bij zich riep. Ik dacht weer: 'de groeten', maar het feit dat de man toch op het terrein was gekomen, stelde mij niet gerust. Bovendien moest ik toch even stilstaan om de kist achter in de jeep te tillen. De man riep met luide, verontwaardigde stem dat hij de kolonel ........... was en hoe ik het in mijn hoofd haalde hem in een bocht voorbij te rijden. Ik zei nog dat iedereen wel kon zeggen dat hij kolonel was, maar toen hij zijn naam noemde wist ik, gevoegd bij het feit dat hij zomaar de kazerne had kunnen oprijden, dat hij dat ècht was. Mijn verweer was: "Kolonel, ik dacht dat u stilstond en ik heb haast. Deze kist moet naar het zangkoor dat erop wacht". Maar de kolonel bleef woedend: "Jij moet niet denken!" riep hij: "Jij moet je aan de verkeersregels houden. Wie ben jij?" Ik repliceerde rustig dat dit allemaal wel waar was, maar dat de verkeersregels óók voor hem golden, dat ik Voogd heette en van 4DMC was en ik nu toch echt wegging, want wat ik ook deed, de tijd drong. Hij bleef verbouwereerd staan waar hij stond. Zoveel brutaliteit had hij waarschijnlijk van zijn leven nog niet ondervonden.
Maar….. die muis had natuurlijk een geweldige staart! De volgende morgen moest ik direct na het ochtendappel 'op rapport CC' komen, daartoe opgetrommeld door een gniffelende compagnies opperwachtmeester. Het telefoontje van de nog steeds woedende kolonel had 4DMC bereikt. De kolonel vond mijn gedrag onbeschoft en onbestaanbaar en was uit op een douw voor mij, zo werd mij door de CC toegevoegd. Nu ja, dat kon wel zijn, vond ik, maar het gedrag en de reactie van de kolonel vond ik overdreven. Niet ik maar hij was in overtreding door stil te staan in een bocht en zijn "je moet niet denken" vond ik op mijn beurt onbestaanbaar - een Marechaussee wordt geacht dat juist wèl te doen. Dus straf mij maar, was mijn repliek, dan ga ik in beklag en zien wij wel. Ik vroeg of ik dan wel over het rapport van de kolonel mocht beschikken, want daarin zou dat toch allemaal staan en 'naar waarheid opgemaakt', ook met dat "niet denken" dus. Nee, een schriftelijk rapport was er niet en ik moest niet zo'n grote mond hebben, vonden de CC en de opper, maar ik bleef halsstarrig en ik was van mening dat een mondeling verzoek om mij een douw te geven volgens mij niet de juiste wijze was waarop de discipline moest worden gehandhaafd. Dat was toch allemaal te eenvoudig en diegene bij wie ik in beklag zou gaan, zou toch ook niet instemmen met het afwezig zijn van zo'n schriftelijke weergave van de gebeurtenissen. Ik moest toch wat om mij eruit te redden en veinsde grote verontwaardiging en gaf aan 'tot aan de hoogste instantie' in beklag te gaan! Al was het tot de Koningin! De CC zou er nog eens over nadenken en de zaak heeft zich maanden voortgesleept. Met regelmaat moest ik bij de CC komen die ook met de zaak in zijn maag zat, niet in het minst omdat ik erop bleef hameren - tot vervelens toe, maar het was mijn enige redding - dat het 'niet denken' èn het ontbreken van een deugdelijk rapport voor mij onbestaanbaar waren omdat ik mij tegen louter mondelinge mededelingen niet zou kunnen verweren.
Wat mij waarschijnlijk ècht heeft gered - en voor de CC een goede reden was de wens van de kolonel te negeren - was mijn subsidiair argument dat het belang van het aanzien van het Wapen, waarvan het koor absoluut op de aangegeven tijd zou moeten beginnen met haar uitvoering, boven de lange tenen van een kolonel van het Wapen ging. Hij had het juist op prijs moeten stellen dat ik alles in het werk had gesteld, tot het ondergaan van zijn toorn toe, om de eer van het Wapen te redden!