Anekdotes en (sterke) verhalen
Terug op de rijschool en mieren in het leer. Door dpl wmr Peter J. van der Werff, lichting 54-5
Een paar maanden voor mijn afzwaaien in juli 1956, werd ik in Apeldoorn op het Depot gedetacheerd om aan de rijschool, een onderdeel van de MAR-school (motor, auto en radio), een motorrijbewijs te halen. Dit had misschien te maken met mijn latere mobilisatiebestemming (wachtmeester politiedienst, tevens motorrijder, zoals dat officiëel in mijn papieren stond).
Ik "lag in de voeding" op het Depot in de o.o.mess, maar sliep ten huize van adjudant van Maurik aan de Apollolaan, op loopafstand van de kazerne. Het motorklasje telde slechts vier leerlingen (adjudant Sterrenberg, wmr1 Korf en twee dienstplichtige wachtmeesters, Braaksma en ikzelf). Als hoofdinstructeur hadden wij wmr1 Arie Kreling (*1921), een man die wist wat motorrijden was! Hij was instructeur voor de dienstplichtigen en aan hem toegevoegd in deze klas was mar1 Witteveen.
We reden in het begin op Norton motoren, groen met een rode benzinetank, waarop een wit nummer stond. Waar de verf aan de zijkant van de tank wat was afgesleten, werd een lichte okerkleur zichtbaar. Het waren motoren, afkomstig van het Engelse leger, die ook nog dienst hadden gedaan in de woestijnoorlog (1941-'43) in Noord–Afrika, vandaar die okerkleur. De Norton, met de min- of meer officiële bijnaam "The unapproachable" (De weergaloze), was een oersterke motor, een één-cylinder, zijklepper, 490cc. In de Tweede Wereldoorlog werden er zo’n 100.000 van geproduceerd. Arie Kreling (als adjudant na bijna 36 dienstjaren gepensioneerd), die ik kortgeleden (red: juni 2008) sprak, vertelde me dat hij deze motoren zelf in 1945 had opgehaald uit de grote legerdump in Deelen, waar toen allerhande overtollig materieel van de Geallieerden verkocht werd. Honderden Nortons stonden daar op een koper te wachten. Eenmaal in de Willem III aangekomen werden de motoren door Kreling en zijn mannen nagekeken en geschikt gemaakt als lesmotor voor de rijschool, die in 1946 van start ging. Kreling werd er (in de rang van tijdelijk wachtmeester) de militaire instructeur.
Omdat alle cursisten van onze klas al een militair autorijbewijs hadden, hoefden we geen verkeerslessen meer te volgen en kon alle lestijd besteed worden aan het rijden zelf. De eerste praktijklessen speelden zich af op het kaalgetrapte sportveld, tegenover de toenmalige hoofdingang van de Willem III, waar nu een parkeerterrein is, behorend bij de daar liggende sportaccomodatie.
In het begin moesten we op een terrein, grenzend aan dit sportveld, staand op de voetsteunen, kuilen (ontstaan door het rooien van boomwortels) in- en uitrijden. Vijfentwintig rondjes, zonder met je voeten ook maar één keer de grond te raken. Gebeurde dit toch, omdat je motor afsloeg of omdat je dreigde het evenwicht te verliezen, al was het aan het eind van deze oefening, dan toch maar weer vijfentwintig rondjes overnieuw!
Bij het onderdeel motorgymnastiek was het o.a.de kunst al rijdend je benen over het stuur te brengen en je dan naar voren te trekken, een poosje zittend op het stuur rond te rijden en dan weer terug in het zadel. Ik herinner me dat adjudant Sterrenberg, die niet tot de magersten behoorde, niet meer terug kon. Het advies, z’n benzinetank dan eerst maar leeg te rijden, volgde hij vanzelfsprekend niet op. Hij draaide uiteindelijk de gashandle dicht en liet zich, toen er nauwelijks meer snelheid in z’n tweewieler zat, rustig op de grond vallen.
Deze motorgymnastiek had wel degelijk nut. Zo reed ik eens aan het eind van de cursus in de regen op een weg , bestraat met gladde natuurstenen klinkertjes, waarover een vettige substantie lag. Dit, samen met het regenwater maakte het wegdek spekglad. Toen ik rijdend, met lage snelheid, voelde dat de motor onderuit ging, kon ik één been over de tank zwaaien en schoof rustig tegen de linker trottoirband aan. Gelukkig geen tegemoetkomend verkeer! Schade slechts één gebroken lampenglas. Kreling zei later dat het goed was afgelopen dankzij de motorgymnastiek.
Een week of twee na het begin van de cursus, toen we de eerste kneepjes van het motorrijden onder de knie hadden en ook al in Apeldoorn in het verkeer hadden gereden, gingen we over op de Matchless. Deze motor, waarvan er sinds 1941 zo’n 80.000 exemplaren gemaakt zijn, was van het type G3L en was een bekende motor in het Engelse- en Canadese leger. Het was een ééncylinder kopklepper met een motorinhoud van 349cc. Het was de eerste motor met olie-demping in de voorvork, de z.g. Teledraulic. Een techniek van vering die nog steeds bij motoren wordt toegepast.
Dit was ook de tijd dat we les kregen in terreinrijden. Voor mij het leukste van deze opleiding. Over onverharde wegen en bospaden, door modderplassen en over stukken mul zand. Wat me daarvan is bijgebleven is, dat als je in het losse zand of plas dreigde te vallen, je het zo moest laten gebeuren, dat de luchtinlaat niet in het zand of water kwam, want dan kreeg je je motor niet meer aan de gang. We reden veel in Apeldoorn en omgeving en maakten dagtochten o.a. naar de Duitse grens, Brabant en Zuid Holland.
Zo herinner ik me een tocht naar Vlaardingen, in stromende regen, zo heftig, dat het leren motorpak geen bescherming meer bood. Na een aantal uren ging je motorbril dan op je gezicht knellen. Zette je hem iets tegen de helmrand aan (integraalhelmen bestonden nog niet voor ons), dan liep er regenwater in, dat dan onder je ogen klotste.
Het lunchpakket dat we hadden meegekregen, brood met lichtbruine bastaardsuiker, (een beleg dat algemeen werd aangeduid als woestijnzand) en dat in m’n jaszak zat, was compleet doorweekt geraakt en niet meer voor consumptie geschikt.
De volgende dag was het heerlijk zonnig weer en legden we onze natte motorpakken te drogen op het grastalud, tegenover de garageboxen, daarbij niet meer denkend aan wat eens een lunchpakket was geweest.
Bij een volgende lange rit die we maakten, voelde ik over mijn hele lichaam gekriebel. Ik ben ergens gestopt en heb me noodgedwongen in de wegberm bijna volledig ontkleed. Natte suiker en zonnewarmte hadden honderden mieren aangetrokken, die het blijkbaar best naar hun zin hadden in mijn motorpak en op mijn huid!
Na vier weken kwam er helaas een eind aan deze prachtige, ontspannen tijd.
Het rij-examen verliep eenvoudig: instructeur Kreling, die ook examinator was, moest een collega spreken, die ergens bezig was met een andere motorklas. "Rijden jullie", Braaksma en ik, waren toen met z’n tweëen, "daar ook maar heen, dan beginnen we daar met het examen". Hij reed met hoge snelheid weg, Braaksma en ik erachter aan. Waar het precies was, weet ik niet meer maar het was puur terreinrijden. Toen Kreling stopte en zag dat we gelijk met hem afstapten, was zijn commentaar: "Als jullie mij bij kunnen houden, ben je zo al geslaagd, gefeliciteerd!"