Anekdotes en (sterke) verhalen
Op de fiets door Den Haag om mijn wapens op te halen. Door mar Bob Tuynder, lichting 66-2
Tijdens de opleiding op het Depot in Apeldoorn heb ik een longontsteking opgelopen. Door het afslaan van de thermometer -ik had 's ochtends meer dan 39 graden- ben ik er toch in geslaagd om diezelfde dag in de trein met verlofgangers te komen. Thuis gekomen was ik natuurlijk doodziek en werd lekker verpleegd door mijn moeder. Zij werd voor de prikken en dergelijke bijgestaan door een militaire arts van de kazerne aan de Van Alkemadelaan in Den Haag.
Toen ik weer op het Depot in Apeldoorn terugkwam, waren de testen en keuzes voor de specialisaties, zoals chauffeur, motoropleiding, radiotelegrafist of het Trompetterkorps, reeds achter de rug. Mijn functie werd dus marechaussee politiedienst, te voet of als passagier in een voertuig. Eenmaal in Nunspeet werd er in de loop van het jaar 1967 een vrijwilliger gevraagd voor administratief werk bij de staf KMar op de Raamweg in Den Haag. De voorkeur ging uit naar iemand zonder specialisatie. Ik werd overgeplaatst van de Legerplaats Nunspeet naar de Staf van de Commandant KMar in Den Haag. De Staf was gevestigd in een paar herenhuizen aan de Raamweg. Reeds bij mijn "sollicitatie" werd duidelijk dat ik de eerste dienstplichtige zou zijn die daar werd geplaatst. En ook op mijn eerste werkdag bleek dat overduidelijk. Ik kwam bij Sectie 1 die de personeelszaken deed. De sectie werd geleid door een overste, luitenant-kolonel Van Haersma Buma. Echt een naam die in het Haagse paste.
Een onderdeel van die sectie, gehuisvest in één kamer, werd geleid door een soort bureauchef. Dat was adjudant Willem de Kok en hij was in die tijd een redelijke bekendheid in de onderofficierskringen van de KMar, ik dacht dat hij voorzitter was van de belangenvereniging van onderofficieren. Het was dus af en toe een komen en gaan op de kamer van allerlei blauwe vogels uit binnen- en buitenland, die Willem gedag kwamen zeggen. Er zaten aan dat grote bureaublok ook nog twee (opper)wachtmeesters en een burgerdame, een wat deftig aandoende weduwe, luisterend naar de naam Brettschneider. Mijn bureau was aangeschoven aan het blok van de andere vier bureaus.
Soms belandde ik achteruitschuivend met mijn stoel tegen de stalen PSU-kasten, die daar ook stonden. De adjudant had de meest strategische plaats, hij zat naast het raam met zijn gezicht naar de deur. Als 's ochtends de overste binnen kwam om een goedemorgen te wensen, zag de adjudant hem al meteen en kon hij "Attentie" of "Aandacht" roepen. Dan moesten we allemaal opstaan - behalve mevrouw Brettschneider dan, want zij was burger - en zeiden in koor "Goedemorgen overste".
Op mijn eerste dag werd ik door adjudant Willem rondgeleid door de gebouwen. Hij wees me waar de hoofdingang was. Die kende ik al want daar was ik door naar binnen gekomen. Er was een koffiekamer voor alle rangen en standen, een fietsenstalling en Willem wees me waar de generaal zat.
In de loop van de ochtend werd ik voorgesteld aan de generaal Ameling en zijn adjudant, de kapitein Kengen. De generaal was een lange, een beetje magere man met grijs haar, terwijl zijn adjudant juist klein was met minder haar op zijn hoofd maar wel een enorme krulsnor.
Ook gingen wij die dag langs bij wachtmeester Westerduin, een kleine dikke Scheveninger, die de huishoudelijke zaken van de Staf regelde.
Bij het verlaten van de legerplaats Nunspeet had ik mijn persoonlijke wapens, het pistool en de Uzi, moeten inleveren.
Wachtmeester Westerduin moest ervoor zorgen dat ik weer een persoonlijk wapen zou krijgen. Want iedereen bij de Marechaussee moest volgens hem een pistool, een karabijn en een doosje scherpe munitie hebben, dus ook die groene zonder nestels. Westerduin belde naar de foerier en ik kon direct mijn persoonlijke wapens ophalen.
"Hoe en waar?”, vroeg ik de wachtmeester. "Op de fiets natuurlijk en dan ga je naar de Leyweg", antwoordde de wachtmeester.
In uniform fietste ik half Den Haag door om in een brigadegebouw bij Loosduinen mijn karabijn en pistool op te halen.
Het geweer ging op de Raamweg in mijn PSU-kast en is er pas weer uitgekomen toen ik het moest inleveren toen ik weer terug ging naar Nunspeet om af te zwaaien.
De adjudant in de achterkamer had onder meer als taak om aan de hand van de antecedentenonderzoeken te bepalen of de onderzochten geschikt waren om als dienstplichtige of als beroeps bij Het Wapen te dienen.
Ik kwam daar achter toen ik die adjudant een keer moest helpen om de oude antecedentenonderzoeken in het archief op te bergen. Het archief was een etage hoger en bestond uit een grote zolder geheel volgebouwd met houten stellingen.
Op die stellingen waren onder meer duizenden antecedentenonderzoeken opgeborgen. Ik kon het natuurlijk niet laten om het mijne op te zoeken en door te lezen. Uit mijn dossier bleek dat een tweetal marechaussees, waarvan er een onderofficier was, bij mijn ouders waren geweest. Ze hadden ook nog geïnformeerd bij de plaatselijke politie en ik dacht ook op mijn school. In het rapport -een soort proces verbaal- stond volgens mij ook nog een oordeel over mijn geschiktheid. Wat was ik toch geschikt!