Anekdotes en (sterke) verhalen
De eetzaal op de kazerne in Nunspeet. Door mar Fred Klijndijk, lichting 67-5. Met reacties van res kap bd Joop van Vredendaal, lichting 54-5 en dpl wmr Peter van der Werff, lichting 54-5.
Op de achtergrond de eetzaal op de Legerplaats Nunspeet / Generaal Winkelmankazerne in 1963
De eetzaal, ook wel bekend als de 'vreetschuur', was de plek waar een kleine vijftig jaar lang iedere dag honderden militairen drie keer per dag naar toe gingen om voor de inwendige mens te zorgen.
Iedereen die op die kazerne gelegen heeft, heeft zo z’n eigen herinneringen aan de eetzaal. Die van mij gaan terug naar 1968/69 toen ik bij 104 Maresk zat. Een korte terugblik.
Het eerste wat bij mij opkomt als ik terugdenk aan de eetzaal is het lawaai dat de aanwezigen maakte als je bij het binnenkomen van de eetzaal per ongeluk je pet, baret of helm niet had afgedaan.
Op de tweede plaats komt de kwaliteit van het eten. In mijn tijd kon je die rustig het predicaat ‘zeer matig’ geven.
Ondanks dat de keuze beperkt was tot fabriekswitbrood of fabrieksbruinbrood, valt er over het ontbijt niet veel te vertellen. De meesten van ons waren nog te slaperig en te duf om te beseffen wat er precies naar binnen werd gewerkt. De hagelslag, pindakaas en jam compenseerden de smakeloosheid van de kleffe boterhammen enigszins.
De lunch had bijna dezelfde inhoud als het ontbijt. Hetzelfde kleffe brood, kaas, worst en het bekende zoete beleg. Lang voordat de eetzaal open ging werden boter en broodbeleg al op de tafels gezet. Vooral in de zomer had de oplopende temperatuur in de eetzaal de boter dan doen veranderen in een nauwelijks smeerbare vloeibare substantie.
's Avonds gingen we vol verwachting weer richting eetzaal om te zien wat de mannen achter het uitgifteloket er nu weer van hadden gemaakt. Eigenlijk kon je bij de uitgang van de eetzaal al zien of het eten lekker was. Daar stonden namelijk de tonnen waarin je het overgebleven voedsel kon dumpen voordat de plate de afwasmachine in ging. Zat er al aardig wat eten in de tonnen, dan was er veel weggegooid en was het eten dus weer eens van bedenkelijke kwaliteit. Hoe vaak hoorde je niet "Dat vreten hier is niet te kanen!" Vroeg je iemand die al een bezoekje aan de vreetschuur had gebracht wat er vandaag op je plate gekwakt werd, dan kreeg je vaak als antwoord "O.H." Oftewel een Onduidelijke Hap. Dan kon je met geen mogelijkheid ruiken, proeven of zien wat het keukenpersoneel al die uren had staan klaarmaken. Om jezelf de moeite te besparen dit met eigen ogen, neus en mond te ervaren liep je de vreetschuur dan maar voorbij om aan de overkant van de kazerne in het PMT je maag te gaan vullen met kroketten, frikadellen, chips of gevulde koeken. Of je ging met de bus naar het dorp om daar in de plaatselijke snackbar je zoveelste zak patat naar binnen te werken. Aangezien mijn moeder altijd zei dat je iedere dag groente moest eten om de broodnodige vitaminen binnen te krijgen, nam ik er vaak een slaatje bij. Omdat ik na schooltijd een tijdje in een snackbar had gewerkt waar we zelf slaatjes maakten, wist ik wat er zoal in die slaatjes gestopt werd. Doperwtjes! En dat was volgens mij groente.
Vaak stond ‘s woensdags nasi op het menu. Die blauwe hap ging er meestal wel in. Temeer omdat er kroepoek en een banaan bij 'geserveerd' werd en je er zelfs een pilsje bij mocht drinken! Dan zat de eetzaal vol en had het PMT, KMT en de snackbar in het dorp die avond aanzienlijk minder klandizie. Ook de boer die de tonnen met weggekieperd eten kwam ophalen om zijn varkens te voeren moest die dag zijn vee bijvoeren!
Aan het begin van deze eeuw werd de kazerne al niet meer bewoond door militairen. Officieel was de kazerne gesloten, maar toch gingen er regelmatig automobilisten en fietsers door de poort. Defensie had besloten om het enorme complex niet onbeheerd de sloop te laten afwachten. Krakers zouden dan wel eens bezit kunnen nemen van de gebouwen. De Huisoppas Dienst werd ingeschakeld en een aantal personen mocht een bepaalde tijd op de kazerne komen wonen. Kunstenaars, musici, studenten, enz. konden hun intrek nemen in de legeringsgebouwen waar een paar jaar daarvoor nog soldaten, huzaren en marechaussees de dagen van hun dienstplicht aftelden.
Een beeldend kunstenaar en muzikant mocht de eetzaal als zijn woning gaan inrichten! Waarschijnlijk had hij de grootste woonkamer van Nederland: zo'n 60 bij 20 meter! De man voelde zich daar prima 'thuis'. Muren genoeg om al z'n schilderijen op te hangen en als gitarist hoefde hij zich geen zorgen te maken dat hij de buren geluidsoverlast zou bezorgen. Zijn naaste buur woonde namelijk een paar honderd meter verderop. De keuken behoorde ook tot de woonruimte van de kunstenaar. Een van de roestvrijstalen kookketels die daar nog stond liet hij af en toe vollopen en dan ging meneer fijn in bad!
Een van de bewoners had zijn intrek genomen in het achterste legeringsgebouw. Dat was het gebouw waar ik twaalf maanden had gewoond. Ik kom met die man aan de praat en vertel hem over mijn tijd in de jaren zestig op de kazerne. "Zo, dus jij hebt in mijn huis gewoond" zei de man, “zal ik je eens laten zien hoe het er nu uitziet?”
We liepen samen naar zijn 'huis' en het voelde best wel vreemd om na meer dan dertig jaar weer in ons gebouw rond te lopen. Ik kreeg ter plekke last van marechausseenostalgiekriebels! We liepen door het gebouw en ook langs de wapenkamer. Toch even goed gekeken of er misschien een UZI of pistool was vergeten....
Als souvenir kreeg ik van de man de originele sleutel van de wapenkamer.
In de jaren daarna ben ik nog vaak op de kazerne geweest en de bewoners een bezoekje gebracht. Tot ik op een gegeven moment een telefoontje kreeg van de eetzaalbewoner die mij zei dat als ik nog wat foto's wilde maken ik heel snel moest zijn want men was bezig het terrein hermetisch af te sluiten omdat de sloop ging beginnen.Toen de slopers de eetzaal tot op een gebouw na genaderd waren, moest de kunstenaar zijn ‘huis’ uit en ging hij verhuizen. Een stuk achter de eetzaal stond een technisch gebouw leeg waar de man nog een paar maanden mocht wonen. Maar op een gegeven moment was ook dat gebouw aan de beurt om te verdwijnen.
In 2005 deed hij als allerlaatste bewoner van de Legerplaats Nunspeet / Generaal Winkelmankazerne het licht uit en niet lang daarna reden de laatste vrachtauto’s met puin van het (kazerne)terrein weg en was er niets meer wat herinnerde aan die ‘goeie ouwe tijd’ daar.
Reactie van res kap bd Joop van Vredendaal, lichting 54-5:
Met een glimlach op mijn gezicht heb ik het verhaal over de kantine in Nunspeet gelezen. Het tweede deel over de kunstenaar die nog lange tijd op kazerne gewoond heeft is nieuw voor me. Maar de kantine staat in mijn geheugen gegrift. In de jaren 55-56 bestonden er twee soorten rantsoenen. Een A-rantsoen voor de meeste militairen en een B-rantsoen voor die militairen die een zwaardere dienst hadden te verrichten. Een B-rantsoen was een opgepimt A-rantsoen. Alle leden van de Marechaussee hadden recht op het B-rantsoen. Om scheve ogen bij anderen te voorkomen werd het avondeten voor het hele marechaussee bataljon als laatste geserveerd. Er werd in die tijd minder in de kiebelton gegooid om reden dat er weinig te gooien viel. Het regende klachten over de kwaliteit en niet minder over de kwantiteit. Bijna dagelijks kwam het voor dat er geen vlees was of dat er andere tekortkomingen waren. In plaats van een B-rantsoen kregen onze mannen een verslechterd A-rantsoen. De klachten die ik hoorde werden gemeld aan de bataljonscommandant, de toenmalige overste van de Grinten. Die zei zoiets van "weten is meten" dus we gaan dat controleren.
Mij viel de eer te beurt om als dienstdoend officier van de week de eerste controle te verrichten. Een week lang heb ik mij elke dag gemeld bij de dienstdoende officier van piket die daar ook steeds aanwezig was.
De stereotype opmerking die ik steeds kreeg was "luitenantje wat heeft u hier te zoeken?" Mijn antwoord was dat ik kwam controleren of de marechaussees zich behoorlijk gedroegen tegenover het keukenpersoneel en de warme hap op correcte manier naar binnen werkten.
Ik kon constateren dat de maaltijden nog al eens onsmakelijk waren en dat het vaak voorkwam dat er een tekort aan iets was. Mijn collega's die in de weken daarna de maaltijden controleerden, constateerden hetzelfde.
Een lijfig rapport ging na vier weken naar onze Willem (overste van de Grinten red.) Die was des duivels (volgens zijn naaste omgeving) en zou het opnemen met de kazernecommandant. Of de toestand daarna verbeterd is kan ik me niet herinneren. Gezien het feit dat het in de jaren zestig ook vaak niet te pruimen was doet me het ergste vrezen.
Overigens was de soldij in die tijd 75 cent of een gulden per dag, dus in een snackbar hadden zij ook al weinig te verteren.
Reactie van dpl wmr Peter van der Werff, lichting 54-5:
Naar aanleiding van het verhaal over de maaltijden in Nunspeet kwamen bij mij ook nog wat herinneringen boven.
Allereerst de warme maaltijd in mijn rekrutentijd. Met uitzondering van de erwtensoep niet altijd even smakelijk, maar je at wat je krijgen kon omdat je de hele dag behoorlijk in de weer was en dan aan het eind van de dag wel wat lustte. Dan oordeelde je niet zo kritisch over de kwaliteit van het eten. Het eten laten staan, wat een enkeling deed, en in plaats daarvan na de verplichte maaltijd je honger stillen door het wegwerken van een stapel spritsen en koeken in de kantine, was natuurlijk geen verstandige optie.
Rundvlees was vaak heel erg taai, sommigen zeiden dan "Ze hebben zeker weer een oude adjudant geslacht".
Bij het begin van de maaltijd, een ogenblikje stilte, voor hen die gewend waren voor de maaltijd te bidden. Dit deed je dan met de handen gevouwen boven je bord, anders had je grote kans dat bij het openen van je ogen je gehaktbal 'gevlogen' was.
Soms kwam tijdens de maaltijd onze klasse-instructeur, wmr Brouwer, kijken of alles goed verliep. Hij noemde dan wat zaken die wij moesten weten voor de volgende dag en besprak ook dingen, die niet in orde waren. Zo vermeldde hij eens uitgebreid de modder in het trappenhuis en besprak in detail de bevuilde toiletten. Eén van mijn tafelgenoten riep: "Eet smakelijk wachtmeester!" Iedereen lachen en Brouwer, die een geschikte en sportieve vent was, riep: "Eén nul voor jullie".
Tijdens velddienstoefeningen (Kootwijk), had je net je messtin vol soep gevuld of er werd alarm gegeven. Wat na het alarm en de daarbij horende spurt naar je schuttersputje niet gemorst was, was ijskoud geworden.
Later tijdens mijn detachering in Harderwijk bij 4 DMC was het eten in de o.o. mess uitstekend. Er scheen een regel te bestaan dat voor iedere onderofficier een klein geldbedrag besteed mocht worden aan iets extra's bij de lunch of warme maaltijd.
Dit geld, zo heb ik me toen laten vertellen, was door de beheerder ervan 'opgepot' en in lange tijd niet uitgegeven aan het beoogde doel. Het moest toen in korte tijd versneld worden opgemaakt en dat juist in mijn Harderwijkse tijd!
Zo kregen wij vaak kroketten, gebakken eieren, slaatjes, extra fruit, enz.
In grote lijnen kan ik zeggen dat ik geen slechte herinneringen heb aan de maaltijden die mij 'van Rijkswege verstrekt werden'.