Anekdotes en (sterke) verhalen
Mijn dienstplicht bij de Koninklijke Marechaussee (Deel 2). Door dpl wmr Leo Penders, lichting 56-4
Aardig is te vermelden de oefening op het nabijgelegen voetbalveld, hetzelfde veld waar ook geoefend werd op 100 meter man-dragen in de brandweergreep, waarbij de mannen van het hele peloton met tussenruimten om het veld werden geposteerd en aan de eerste man een niet al te lang mondeling bericht werd gegeven met de opdracht om dat bericht aan de volgende door te geven. Het gevolg was dat bij terugmelding aan de opdrachtgever geen enkel woord de eindstreep had gehaald!
Als het peloton naar het oordeel van het kader iets misdaan had, kon het zijn dat telkens in hoog tempo aangetreden moest worden in achtereenvolgens 1e lijnsbepakking, 2e lijnsbepakking, etc. Deze vertoning werd "maskerade" genoemd!
Op zaterdagmorgen had je de wekelijkse veldloop, zeer inspannend en daardoor flink zweten! In sporttenue (blauwe katoenen broek met iets lichterblauw T-shirt) moesten we in de bossen rond de kazerne gaan hardlopen. Na afloop konden we gelukkig naar onze wekelijkse douchebeurt in het badgebouw in de buurt van de keuken. Toen we de eerste keer die weg gingen moesten we aantreden met MP-jas over de sportkleding. Nu weten we dat de MP-jas geen ventilatie kende, op enkele gaatjes onder de oksels na. Ook op gymschoenen werd van ons verwacht dat de pas vastgehouden werd, maar dat was een stuk moeilijker dan met kistjes aan je voeten. Aangekomen in het badgebouw werden we gecommandeerd om voor de badhokjes plaats te nemen. Toen iedereen daar stond volgde het commando "Hokjes in!" Volgde een geweldig kabaal van dichtslaande deuren met meteen een nieuw commando "Hokjes uit!! En nu rustig die deuren dicht! Hokjes in!" Rustig dichtslaande deuren gevolgd door uitbundig gezang onder een veel te kort durende warmwaterstraal.
Hoe belangrijk een geweer voor een soldaat is werd ons op duidelijke wijze bijgebracht. Elk geweer had een nummer dat we op elk moment moesten kunnen opdreunen, zelfs als we midden in de nacht daarvoor wakker zouden worden gemaakt. Het wapen in de steek laten of laten vallen was onvergeeflijk, dan moest je voor straf erbij gaan liggen om het te koesteren. Je moest dan ook niet vreemd opkijken als je iemand midden op het exercitieterrein met een omklemd geweer zag liggen.
Er was bijzonder weinig privacy in zo’n opleiding. De enige plek waar je onbespied kon zijn was de WC-ruimte buiten het legeringsgebouw gelegen en waar ik aan de binnenkant van de deur teksten aantrof zoals "Doe wel en zie niet om" en "Doe uw voordeel met Vim en uw achterdeel met Ata!"
Te midden van al het drillen was het wekelijks uurtje GV (Geestelijke Verzorging) van de majoor-aalmoezenier Arts, die ons "gloeiende peren" noemde, een ware verademing.
We leerden snel bij, we maakten ons begrippen eigen als officier van piket, wachtmeester van de week, klasse-oudste en kamerwacht. We probeerden de organisatie boven het pelotonsniveau te doorgronden. Welke posities bezetten de adjudanten Bogers en Saarloos? Hoe moesten we de compagniescommandant, de kapitein Koreman zien? Wat was een bataljonscommandant en wie was dat bij ons? Een hulpmiddel om hierin verder te komen was de kennis van de "rangen en graden" die men ons trachtte bij te brengen. Die kennis zouden we hard nodig hebben want de groetplicht was destijds nog volledig intact. Toen we dan ook na twee weken voor de eerste keer zelfstandig buiten de kazernepoort naar het Militair Tehuis mochten in ons A-pak (’t netste battledress met in de voering van de broek ruimte voor een wapenstok en onder de klep van de linkerborstzak en onder de linkerepaulet een knoopje voor de toekomstige nestel), speurden we naarstig in het rond op zoek naar meerderen die, gelet op de situatie van binnen of buiten de kazerne, voor groeten in aanmerking kwamen. Zeker is dat niemand aan onze aandacht is ontsnapt!
Dat uniform hadden we in de eerste dagen na de opkomst moeten ophalen in Teuge, een plaatsje in de buurt van Apeldoorn. Aan die gebeurtenis werden we later wel eens herinnerd op momenten wanneer we dachten dat we al wat langer in dienst waren. Ons werd dan te verstaan gegeven: "Man, je stinkt nog naar Teuge!"
Binnen in het theorielokaal konden we gelukkig even bijkomen van de buiten geleverde prestaties . Menigeen kon na het ’s morgens zo vroeg opstaan nauwelijks de ogen openhouden. Daar had de instructeur een probaat middel voor, namelijk door de betrokkene in de houding te zetten achter de lestafel. Dan wil je wel wakker blijven!
Tijdens een theorieles is ons een ezelsbruggetje aan de hand gedaan om te weten te komen welk soort kroontje (goud of zilver) er hoorde bij de sergeant-majoor instructeur (smi) of bij de sergeant-majoor administrateur (sma) namelijk "Spreken is zilver en zwijgen is goud."
Op 17 augustus waren we tien dagen in dienst en omdat de soldij om de 10 dagen werd uitbetaald moesten we ons op die dag in "alfabetisch-lexicografische volgorde voor de uitbetalende opperwachtmeester opstellen. Dus wachtte ik geduldig op mijn beurt vlak achter Pauwels, maar vóór Plante om de mij toekomende ƒ 7,50 in ontvangst te nemen.
Na twee en een halve week rekrutentijd kwam dan eindelijk het langverwachte eerste weekendverlof en wel van zaterdag 13.00 uur tot zondagavond 24.00 uur, dan werden we weer opgehaald door een autobus van de VAD (Veluwse Autobus Diensten). Maar voor we de poort uit mochten moesten we nog wel een fikse inspectie van kleding en uitrusting ondergaan met een kans op de gevreesde na-inspectie om 15.00 uur. Als alles goed was gegaan konden we na het nuttigen van een portie, in het algemeen goedsmakende erwtensoep, de poort uit. Overigens deed destijds een hardnekkig gerucht steeds weer de ronde dat er om bepaalde driften te beteugelen, kamfer in het eten zou zijn verwerkt. Ik weet het niet, ik heb vergeten het later te vragen aan mijn collega Jan Stevense (hofmeester).
We lieten ons thuis bewonderen in ons militair uniform met gesloten kraag, zonder stropdas maar met enkelstukken boven onze zwarte "kistjes." Dat we tot de Koninklijke Marechaussee behoorden bleek alleen uit onze platte pet (ook wel vliegdekschip genoemd) die op ons wel erg kortgeknipt hoofd prijkte. Die pet mocht beslist niet te ver achterover gedragen worden, want wij waren immers geen buschauffeurs!
In die eerste weken begonnen we geleidelijk aan te wennen aan de eigenaardigheden van de militaire dienst, zoals de discipline, de gezagsverhoudingen maar vooral ook de militaire humor. Die humor was broodnodig om te kunnen relativeren en ons daardoor staande te kunnen houden in het circus dat zo’n opleiding toch was. Zo eiste het kader dat er tijdens de exercitie niet naar de grond gekeken werd want "daar konden we nog lang genoeg onder liggen"! "Kijk naar de puist in de nek van je voorganger!" Daarom lachen mocht al helemaal niet, dat kon altijd nog "als een wiel van onze lijkwagen zou aflopen." Bij het geweervechten mocht er vooral niet zachtzinnig met elkaar worden omgesprongen, want "voor drie kwartjes per dag kwam er wel weer een ander." Bij dat geweervechten was het belangrijk dat we de vijand flink moesten intimideren; daarom moesten we hem met bloeddoorlopen ogen, met schuim om de mond en luid schreeuwend tegemoet treden, waarna we hem met de bovenwaartse kolfslag (in het kruis) danig te pakken konden nemen.
We werden ook bedreven in de tijgersluipgang, waarbij het kader graag drie sporen (pik door het zand, nietwaar!) in het zand zag verschijnen! De cursus EHAF (Eerste Hulp Aan het Front) is mij enkele jaren later nog van pas gekomen. Toen ik eens te hulp geroepen werd bij een steekpartij moest ik snel vaststellen of er sprake was van een longperforatie. Dat bleek gelukkig niet zo te zijn want dan zou er uit de wond, zoals mij geleerd was, een "slurpend geluid van in- en uitgaande lucht" te horen zijn geweest.
In diezelfde tijd begon ook het besef te ontwaken dat er gediend werd bij een Elite-Wapen. Degenen die na verloop van tijd niet aan de eisen van het Wapen op mentaal en fysiek gebied konden voldoen, werden na de zogenaamde Tilanuskeuring geruisloos afgevoerd naar onder andere de Infanterie.
De selectie voor de tijd na de basistraining was de verantwoordelijkheid van de selectieofficier, in onze tijd was dat de 2e luitenant Willems, toen niet vermoedend dat hij jaren later in kapiteinsuniform getuige zou zijn bij mijn huwelijk met zijn zus! In de door hem gegeven lessen werden de mogelijkheden geschetst voor de voortgezette opleiding waarin binnen beperkte grenzen, mede afhankelijk van de uitslagen van diverse ondergane testen, een voorkeur voor een bepaalde functie kon worden aangegeven. Maar niet iedereen kon motorordonnans worden!
(Wordt vervolgd)